In de periferie leer je werken en in de academie leer je denken. Zo, dan staat het er maar meteen even goed zwart-wit. Dit is wel hoe een groot deel van de gezondheidszorg tegen het opleiden van medisch specialisten aankijkt; daarom heeft nagenoeg elke opleiding een perifeer en een academisch deel. In de psychiatrie lijken we echter te leven met het idee dat deze verschillen ver- waarloosbaar zijn. Hoe kunnen we anders pretenderen één beroepsgroep te zijn terwijl hele opleidingstrajecten gescheiden gevolgd kunnen worden? Omdat ik deze maand precies even lang in de ggz als in de academie heb gewerkt, lijkt het me hoog tijd om de balans op te maken.
Wat het meeste opvalt, is dat er in de academie veel meer tijd is. Je caseload is kleiner dan in de ggz, wat maakt dat je elke casus zorgvuldig kunt behandelen. Gelukkig maar, want de meeste patiënten zijn complex en hebben vaak al een heel behandeltraject doorlopen. Tot zover werkt het systeem. Maar deze relatieve luxe kan het risico met zich meebrengen dat academische aios onvoldoende begrijpen hoe de werkelijkheid van de ggz-collega’s eruit ziet. Productiebenchmarks zijn er nauwelijks, net zomin als drammende managers die je wijzen op de maximale ligtijd en een beoogde beddenbezetting van 98 procent. Volgens mij missen de academici hiermee een belangrijk praktisch deel van hun opleiding: de kunst om tien ballen in de lucht te houden. De ggz staat onder druk en daarmee leren omgaan is een competentie. Bereidt een uitsluitend academische opleiding eigenlijk wel voor op een baan binnen de geestelijke gezondheidszorg?
Maar wat mist de aios die opgeleid wordt in de ggz? Volgens mij vooral het inzicht dat de neurowetenschap wereldwijd booming is en dat Nederland hier flink aan bijdraagt. Van deze spannende tijden merk je in de ggz nagenoeg niets, sterker nog, er heerst een toenemende scepsis ten aanzien van wetenschap. Klinisch werken en leren in een omgeving waar veel onderzoek wordt gedaan, werkt als sterk antidotum tegen het cynisme dat onze vakgroep in zijn grip heeft. Oftewel: één oog op de toekomst houden doet wonderen voor je weerstand tegen de negativiteit van vandaag.
Nu biedt de landelijke psychiatrie-opleiding al veel ruimte voor uitwisselingen en spreekt ons gezamenlijk opleidingsplan zelfs de voorkeur uit om één stage in de ggz of academie te lopen. Daarbij vind ik het een groot goed dat je als aios veel vrijheid hebt om je stages te kiezen. Maar is een half jaar kruisbestuiving niet een beetje schamel? Onderliggend blijft er een kloof bestaan.
Daarom pleit ik voor uniformiteit aan de poort. Koppel de opleidingen op regionaal niveau, voer gezamenlijke sollicitatierondes en laat mensen minimaal twee jaar werken in de ggz én de academie. Wanneer hieruit één psychiatergroep ontstaat die elkaar hopelijk goed leert kennen, zullen veel schotten vanzelf verdwijnen. Ga maar na: hoeveel makkelijker bel je die collega die je bij de voornaam kent en met wie je een paar jaar geleden intensief hebt samengewerkt? Mogelijk draagt dit ook bij aan betere verwijzingen, een oplossing voor een ander slepend probleem binnen ons vak.
Waarom is het nog niet zover? Behalve dat een koppeling organisatorisch complex is – en dat de academie momenteel veel meer betaald krijgt voor de aios en deze voorkeurspositie waarschijnlijk niet wil opgeven – zie ik geen tegenargumenten, in elk geval niet inhoudelijk. Opvallend is trouwens dat, wanneer ik onze scheiding met somatische collega’s bespreek, de reactie altijd hetzelfde is: verbazing.
Wat de tegenargumenten ook zijn, ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat deze zwaarder wegen dan de nadelen van een gescheiden opleiding: psychiaters die op fundamentele vlakken anders zijn getraind, elkaar op zijn zachtst gezegd niet weten te vinden en op momenten zelfs wantrouwen. Onze overeenkomsten blijven altijd groter dan de verschillen. Laten we dit al bij de voordeur benadrukken.
Dit opiniestuk werd eerder gepubliceerd in De Psychiater ism. De Jonge Psychiater