Op haar stoel liggen een hippe leren tas met een laptop, glanzende pumps en een verfrommelde wikkeljurk die schril afsteken bij haar infuus, kartonnen spuugbakje en de bleke ziekenhuissprei. Haar lichaam straalt iets onbeholpens uit en heeft de vale kleur van de ziekenhuisomgeving overgenomen. Haar felblauwe ogen daarentegen bevatten een zakelijke zelfverzekerdheid die lijkt te passen bij de spullen op de stoel.
Ik kom in consult bij deze jonge advocate, omdat zij suïcidaal is geworden nadat ze gediagnosticeerd was met borstkanker. Ze is opgenomen met een pneumonie en bij wijze van een toevalsbevinding werd de tumor geconstateerd. Haar behandelaar had uitgebreid met haar gesproken en had haar zelfs de studies uit de richtlijn laten zien waaruit bleek dat zij met een adequate behandeling een kans op vijfjaarsoverleving van 76 procent had. Maar deze vrouw wilde geen behandeling, ze wilde dood.
Aan de ene kant laat deze casus zien dat we ons moeten realiseren dat de statistiek geldt voor groepen en niet voor de individuele patiënt. Een groep patiënten heeft misschien wel een kans op vijfjaarsoverleving van 76 procent, maar de advocate zal óf helemaal wel óf helemaal niet overleven. Ze overleeft immers niet voor 76 procent (en sterft ook niet voor 24 procent). Dus ook al heeft de advocate meer kans om te overleven dan om te sterven, ze kan alleen maar hopen dat ze bij de gunstige kant van de statistiek hoort. Dit realiseerde zij zich misschien iets te goed.
Aan de andere kant, dankzij statistiek weten we dat behandelingen onze overlevingskans vergroten. Zonder behandeling was de overlevingskans bij borstkanker namelijk lager dan 76 procent. Dit geldt ook voor behandelingen in de psychiatrie: dankzij statistiek weten we bijvoorbeeld dat cognitieve gedragstherapie effectiever is dan niks doen voor de behandeling van een depressie, weten we dat antipsychotica werken en weten we waar we op moeten letten bij een suïcidaliteitsbeoordeling. Met andere woorden, statistiek geeft duidelijkheid en zonder deze statistiek zou ons vak nauwelijks uit te oefenen zijn.
Dit leidt tot een (schijnbare) tegenstelling: voor de patiënt kunnen statistische gegevens ‘onzekerheid’ impliceren, want de patiënt wordt geconfronteerd met ‘een kans’ op overleving/ herstel/aanslaan van de medicatie. Voor de dokter daarentegen impliceert de statistiek juist ‘zekerheid’; het geeft duidelijkheid over het beleid.
Ik leg mijn gedachten voor aan de co-assistent die met mij meeloopt. Hij kijkt mij wat verwonderd aan: ‘Ik zou niet zo moeilijk doen als ik jou was. Als dokter moet je je baseren op de statistiek, en als patiënt moet je gewoon hopen dat het goed komt. Statistiek en hoop moet je samen zien, noem het voor mijn part “stoop”. Ja, dat is eigenlijk wel een leuk woord.’ Verbaasd over de taalkundige creativiteit van mijn jongere collega realiseer ik me dat ‘stoop’ de beide implicaties van statistiek in de gezondheidzorg juist samenvat.
Ik ben benieuwd wat onze patiënte van deze analyse zou vinden.
Dit stuk verscheen eerder in De Psychiater