‘Na 30 jaar DSM en breinpraat keert met dit boek eindelijk de mens terug in de zorg’, schrijft Wouter Kusters (filosoof en ervaringsdeskundige) op de cover van het nieuwe boek “Goede GGZ! Nieuwe concepten, aangepaste taal en betere organisatie” van Philippe Delespaul, Michael Milo, Frank Schalken, Wilma Boevink en Jim van Os (Diagnosis Uitgevers, 2016). Kijk, dat is nu inderdaad taal waar ik van hou. Met veel plezier en bewondering heb ik het 302 pagina’s tellende boek gelezen. Ik had veel herkenning in de beschrijving van de huidige problemen met het GGZ-systeem in Nederland. Toch is er ook een aantal kanttekeningen te maken, maar de schrijvers vinden dit niet erg omdat het plan nog niet af is, en vooral samen uitgewerkt moet gaan worden. Als er maar iets gaat veranderen!
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt beschreven wat de begrippen psychische gezondheid, psychische klachten, hulpverlening en hulpverlener nu eigenlijk betekenen cq. zouden moeten betekenen. Vervolgens is er deel twee, waarin een blauwdruk wordt geschetst van een wijkgebonden systeem voor geestelijke gezondheid in een brede context, ontdaan van allerlei bureaucratie en knellende richtlijnen, zorgprogramma’s, en zorgpaden. Tenslotte wordt in deel drie ingegaan op de digitale transformatie in de GGZ, waardoor veel meer, voor iedereen drempelloos toegankelijke, herstelgerichte zorg ontwikkeld kan worden.
Ik werd gegrepen door een aantal rake beschrijvingen in dit goed leesbare en vermakelijke boek. Het boek las voor mij als een trein. Zo wijzen de auteurs er in de eerste hoofdstukken erop dat ‘het gros van de activiteiten in de moderne geneeskunde gericht is op ziekten waarvan mensen niet beter kunnen worden’. Vasthouden aan het behandelmodel gericht op genezing en compleet welbevinden faalt bij chronisch, niet te genezen ziekten, en leidt tot overbehandeling en een ‘almaar escalerende spiraal van symptoombestrijding’. De vraag wordt gesteld of dit medische model (‘behandelaar is de redder, altijd in de weer voor zijn hersenzieke patiënten’) überhaupt mogelijk is bij een jaarprevalentie van psychische klachten van 24%. Daarbij komt dat ‘de cumulatieve invloed van politieke risicoreflexen naar aanleiding van incidenten met media-aandacht’ maken dat ‘normale klinische risico’s worden verbureaucratiseerd.’ ‘De mogelijkheid tot spontaan handelen in de klinische praktijk neemt af en allerlei subtiele processen resulteren in het buitensluiten van moeilijke patiënten (het ‘ik voel mij niet bekwaam genoeg om deze patiënt te behandelen’-syndroom).’
Er wordt fors uitgehaald naar de huidige GGZ, waarvan de auteurs vinden dat ‘de hele omgeving van de GGZ bijdraagt aan vervreemding en een hindernis vormt voor het aangaan en onderhouden van relaties’. Hierbij wordt m.i. gedoeld op het telkens reorganiseren en herindelen van de zorg. De volgende zin verwoordt deze ontwikkeling ook prachtig: ‘In een machinerie die gericht is op productie via evidence-based zorgpaden, waar zorgverzekeraars intrusieve voorschriften uitvaardigen over evidence-based kwaliteit voor grote groepen en waar wordt afgerekend op kwantiteit via DBC-minuten en scorelijstjes van de Stichting Benchmark GGZ, wordt werken aan de therapeutische relatie en persoonsgerichte kwaliteit steeds moeilijker.’ Inderdaad, uiteindelijk bepaalt voornamelijk de kwaliteit van de individuele behandelrelatie of een patiënt een goede diagnose en passende behandeling krijgt, en zich vervolgens geholpen voelt om verder te herstellen.
Ook de waan van deze tijd, met zijn ROM-verheerlijking, wordt aan de kaak gesteld: wij ‘steken al vijf jaar lang minstens twintig miljoen euro per jaar in een nutteloze verzameling symptoomlijstjes van alle patiënten’. De auteurs verwachten dat ‘het datakerkhof van de Stichting Benchmark GGZ een dezer dagen gaat ontploffen, gevolgd door een algemene ontkenning van de betrokkenen dat ze er ooit achter hebben gestaan’. Daarbij komt dat de evidence-based behandelrichtlijnen gebaseerd zijn op bewijs ‘dat ambigu en onduidelijk is, althans voor de mensen die er verstand van hebben, en dat te weinig toegespitst is op de actuele situatie van een bepaalde patiënt of een bepaalde groep in een bepaalde context.’
Wat is de oplossingsrichting die de auteurs voor ogen hebben? Een ‘dramatische reductie van regeldruk en bureaucratie is noodzakelijk om de Nieuwe GGZ een kans te geven van de grond te komen. Positieve gezondheid vereist autonomie van hulpverleners en een schaalgrootte van de GGZ-operatie die toelaat dat mensen elkaar kunnen vinden in actieve samenwerking naar een gedeeld hoger doel voor aanpassing en eigen regie.’ De samenwerking moet niet meer tussen instanties worden geregeld, maar tussen personen in de wijk. Opnemen in klinieken van patiënten maakt ze afhankelijk; ‘beter worden doe je thuis’. De Nieuwe GGZ bestaat uit een breed palet; dit betreft zowel een landelijke infrastructuur (eHealth, eCommunity’s, kenniscentra, nationale preventieprogramma’s), als ook supraregionale zorginfrastructuren (bv. klinisch-forensische zorg en specialistische zorg voor laagprevalente beelden), regionale zorginfrastructuren (regio’s van 500.000 inwoners; met crisisdiensten en een opnameklinieken), wijkgerichte zorginfrastructuren (wijk van 20.000 inwoners; met F-ACT teams, GGZ-voorziening, maatschappen van psychotherapeuten, begeleidingszorg) en de huisartsenpraktijken met de POH-GGZ. In het boek wordt dit in maat en getal verder uitgewerkt.
De Nieuwe GGZ zal leiden tot een grote transformatie, waarbij professionals zullen moeten veranderen en hele managementlagen zullen verdwijnen. De auteurs hebben hier overigens al een gedachte over: omdat de lifetimeprevalentie van psychopathologie ongeveer 40% is, is de veronderstelling dat veel van de ‘niet-hulpverleners in de GGZ’ (de managers en administratieve ondersteuners, dus) ‘uit de kast zullen komen’ als (ex-)GGZ-patiënt en dan ‘met voorrang’ gevraagd kunnen worden om hun expertise in te zetten als ervaringsdeskundige. Ook zal de triage en indicatiestelling flexibeler moeten worden; ‘millimeterdiagnostiek verbetert de indicatiestelling niet maar leidt enkel tot academische discussies, onwetenschappelijke mystificering en weinig efficiëntie’. Kortom: op de schop met al die zorgprogramma’s, superspecialisaties, voorgeschreven zorgpaden; en ga gewoon de mens weer behandelen, op de manier zoals deze het zelf wil (en jijzelf het eigenlijk ook wil)!
Wat vind ik hier nu allemaal van? De duidelijke taal, waarbij de huidige problemen sterk worden verwoord, spreekt me erg aan. Er moet iets veranderen; dit GGZ-systeem is niet haalbaar. Het piept en kraakt al jaren, maar er zijn vele (financiële en politieke) in standhoudende factoren, en de patiënt (en naasten) delft hierbij al jaren het onderspit. Echter, mijn belangrijkste punt is dat in het voorstel van de Nieuwe GGZ in dit boek, het GGZ-systeem apart blijft staan van de rest van de gezondheidszorg. Ook in de somatische geneeskunde komen er steeds meer bewegingen dat het op moet houden met eindeloos door-diagnosticeren en –behandelen van patiënten; in het ziekenhuis moet de menselijke maat prevaleren. Daarbij wordt de ziekenhuiszorg steeds meer geambulantiseerd en wordt er meer op maat gewerkt. Dat is zeker niet alleen voorbehouden aan de GGZ.
Dus, wat mij betreft integreren we de GGZ gewoon weer in de algehele gezondheidszorg met een tentakels in de primaire preventie, secundaire preventie, curatieve zorg (spoedeisende en reguliere zorg) en chronische zorg. Mooi dat in de Nieuwe GGZ de huisartsenpraktijken een (nog) belangrijke rol kunnen gaan krijgen, en dat de wijkgerichte aanvullende GGZ laagdrempelig, indicatiearm en praktisch ingericht wordt. Maar trek het dan vooral door en organiseer vooral de klinische patiëntenzorg gewoon weer in de algemene ziekenhuizen (en UMC’s). Hef het onderscheid in gezondheidszorgsystemen op; zowel voor de acute spoedeisende en de klinische zorg. Ook in de ziekenhuizen moet de herstelbeweging fors gestimuleerd worden en de afhankelijkheid van patiënten (en hun naasten) van hulpverleners moet vooral worden verminderd. De infusie van (voorheen) GGZ-professionals (inclusief ervaringsdeskundigen) in alle huisartspraktijken en ziekenhuizen in Nederland is een mooie toekomstgedachte.
Tot slot. De auteurs willen toe naar een nieuwe, rationele GGZ en willen daarom niet uitgaan van de status quo, maar ‘disruptieve verandering mag ook, moet misschien wel’. Prima, liever vandaag dan morgen. Ik help graag mee. Wie ook?