Psychiatrie en euthanasie, ze hebben er nog een broertje dood aan

Levenseindekliniek review

Onlangs verscheen in JAMA internal medicine een studie van Marianne Snijdewind over het eerste jaar van de levenseindekliniek in Nederland. In dit onderzoek werd gekeken naar het aantal verzoeken voor euthanasie, de demografische gegevens, het onderliggend lijden en de uitkomst van de verzoeken. Hieronder een review van dit onderzoek.

In 2002 werd euthanasie vastgelegd in de ‘Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’. Hiermee werden de voorwaarden bij wet vastgelegd waarmee een arts dodelijke medicatie kan toedienen of hulp bij zelfdoding kan verlenen. Eerst nog even de voorwaarden op een rij: De arts moet overtuigd zijn van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek van de patiënt, er is sprake van uitzichtloos en ondragelijk lijden, de arts heeft de patiënt geïnformeerd over zijn/haar conditie en prognose, er is met de patiënt overeengekomen dat er geen redelijke andere oplossing is, er is tenminste één andere onafhankelijke arts geconsulteerd, de arts heeft het leven beëindigd of daar hulp bij geboden op medisch zorgvuldige wijze.

Tussen 1990 en 2011 werden 32-45% van alle euthanasieverzoeken in Nederland ingewilligd. In 2012 vond 1.7-2.8% van alle sterfgevallen in Nederland plaats als gevolg van euthanasie. De levenseindekliniek, opgericht door de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde, werd in 2012 opgericht voor alle patiënten die voldeden aan de criteria voor vrijwillig levenseinde maar wiens verzoek geweigerd werd. In dit onderzoek werd gekeken naar alle aanvragen die bij de levenseindekliniek binnen kwamen in het eerste jaar, de uitkomsten daarvan en welke factoren geassocieerd zijn met deze uitkomsten. Tevens zijn de socio-demografische, klinische en daarnaast overige factoren, zoals de loopduur van het verzoek en de bereidwilligheid van de eigen arts tot euthanasie, onderzocht.

Voor dit onderzoek werden de aanvraagformulieren en de uikomsten van maart 2012 tot maart 2013 bestudeerd. Op basis van de diagnoses werden de aanvragen ingedeeld in één of meer van de volgende groepen: ‘tumoren’, cardiovasculair’, ‘neurologisch (fysiek)’, ‘neurologisch (cognitief)’, ‘longziekten’, ‘reuma’, ‘overig lichamelijk’, ‘psychiatrisch of psychologisch’ en ‘levensmoe’. De indeling vond plaats door bestudering van de casussen door twee onderzoekers. Als zij geen consensus bereikten werd de medische diagnose als ‘afwezig’ bestempeld. Een verder onderscheid vond plaats in vijf groepen: ‘somatisch’, ‘psychosociaal’, ‘somatisch en psychosociaal’, ‘cognitieve achteruitgang’ en ‘levensmoe’. Met betrekking tot de uitkomst werden vier groepen onderscheiden: ‘euthanasie of hulp bij zelfdoding’, ‘afwijzing van het verzoek’, ‘intrekken van het verzoek’ of ‘voortijdig overlijden’ (natuurlijk of suïcide).

Resultaten: Er waren 709 aanvragen. Hiervan werden er 64 (9%) geëxcludeerd waarvan 53 door gebrek aan consensus over de indicatiediagnose. Van de overgebleven 645 applicaties duurde het 5,7 maanden (mean) voordat een verzoek werd ingewilligd. Er werd 25.1% (162) van de verzoeken ingewilligd, 46.5% (300) afgewezen, 19.2% (124) overleed voortijdig en 9.1% (59) trok het verzoek in. Van de 162 ingewilligde verzoeken werd in 56.8% (92) de euthanasie door de levenseindekliniek uitgevoerd, in 14.2% (23) door de eigen arts en in 29.0% (47) besloot de eigen arts alsnog om in de nabije toekomst euthanasie uit te voeren.
Patiënten met somatische of neurodegeneratieve ziekten hadden het hoogste percentage aan ingewilligde verzoeken. Patiënten met een psychische aandoening hadden minder kans 5.0% (6/121) op een ingewilligd verzoek dan mensen die levensmoe waren 27.5% (11/40). Verder viel het op dat de leeftijd van patiënten wiens verzoek was ingewilligd hoger lag dan die van de afgewezen verzoeken (77 jaar[n=162] vs 61 jaar[n=300]; P<0.001). Van de groep wiens verzoek werd ingewilligd had 89.4% (n=144) een somatische aandoening. Van de afgewezen groep was het aantal alleenstaande en kinderloze patiënten hoger dan van de toegewezen groep (58.2% vs 25.9%, resp. 49.5% vs 19.1%) en was er in 43.6% sprake van psychiatrische of psychologische diagnose. Binnen de groep afgewezen aanvragen benoemde 83.6% psychologisch lijden en 71.5% eenzaamheid als voornaamste oorzaken van het lijden. Daarnaast werden patiënten die al langer dan een jaar een euthanasiewens hadden vaker afgewezen dan zij met een meer recentere wens.

Discussie: In het eerste jaar werd ongeveer een kwart van alle euthanasieverzoeken bij de levenseindekliniek ingewilligd. Dit is minder dan dat er in het algemeen in Nederland wordt toegekend (25% vs 32-45%). Dit is mogelijk te verklaren doordat de kliniek de meer ingewikkelde casussen voorgeschoteld krijgt waarbij soms al meerdere euthanasieverzoeken zijn afgewezen. Waarschijnlijk is dit ook de verklaring voor het relatief kleine aantal verzoeken van kankerpatiënten (23% vs 79% in de algemene Nederlandse verzoeken) en de relatief grotere groep 80-plussers (53.7% vs 24.5%), mogelijk doordat binnen deze laatste groep veelal sprake was van niet levensbedreigende meervoudige ziektebeelden en levensmoeheid waardoor zij geen bereidwillige arts konden vinden.
Het wel of niet inwilligen van het verzoek gebeurde op basis van de aanvraag, opgevraagd medische dossier en gesprekken met patiënten en diens familie. De onderzoekers hadden echter alleen de informatie vanuit het aanvraagformulier, het besluit en de uiteindelijke uitkomst van dat besluit. Zij hadden geen informatie of er op deze patiënten uiteindelijk ook daadwerkelijk euthanasie is toegepast en wat de doodsoorzaak was van de patiënten die zijn overleden tijdens de aanvraagprocedure. Ten aanzien van de casussen waar levensmoeheid als voornaamste reden werd opgegeven was er daardoor geen inzicht  in hoeverre mensen in deze groep leden aan een medische aandoening.

Bijna de helft van de verzoeken werd afgewezen, dit betrof voornamelijk patiënten met psychische problemen. Het is jammer dat er geen onderscheid is gemaakt tussen psychiatrische ziektebeelden en psychologische problemen. Daarnaast zou uiteraard een verder onderscheid van deze twee in ziektebeelden ook erg interessant zijn. Ten aanzien van psychiatrische ziektebeelden vindt maar liefst 2/3 van alle artsen in Nederland het ondenkbaar om euthanasie toe te passen. De lage slagingskans voor het indienen van een verzoek kan patiënten met psychiatrische ziektes ontmoedigen om een verzoek in te dienen.

Concluderend blijkt dat algmene artsen in Nederland terughoudender zijn met het inwilligen van een euthanasieverzoek dan de artsen in de levenseindekliniek. Desondanks wordt bijna de helft van de verzoeken bij de levenseindekliniek niet ingewilligd, mogelijk omdat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria voor euthanasie of hulp bij zelfdoding. De vraag blijft echter of hier daadwerkelijk niet aan voldaan werd gezien het grote aantal patiënten in deze groep met psychisch lijden. Een soortgelijk vervolgonderzoek waarin een gedegen onderscheid wordt gemaakt tussen psychiatrische ziektebeelden en psychologische aandoeningen zou meer duidelijkheid kunnen verschaffen waarbij dan ook gekeken kan worden naar de afzonderlijke psychiatrische ziektebeelden en psychologische aandoeningen. Dat maar liefst 2/3 van alle artsen in Nederland het ondenkbaar vindt om euthanasie te overwegen bij psychiatrisch patiënten lijkt hier ook een rol in te spelen en suggereert dat er nog genoeg werk aan de winkel is ten aanzien van het stigma dat heerst ten aanzien van de psychiatrie, zelfs onder medici.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Ontvang wekelijks een update over de nieuwste artikelen van De jonge psychiater

Gerelateerde artikelen
Opmerking
Opmerking
Hoe zou je deze pagina willen beoordelen?
Heb je een opbouwende opmerking?
Volgende
Laat je e-mailadres achter als we contact met je mogen opnemen over je feedback
Terug
Inzenden
Bedankt voor het achterlaten van je opmerking!