RECENSIE Frank Koerselman (70) heeft na een lange carrière als psychiater (en hij is nog steeds praktiserend) een boek geschreven die zijn gedachten, ideeën en vermoedens in over het leven vormgeven. En dat is fijn. Het boek is een krachtig document van wat hij vindt en hoe hij denkt dat de mens in elkaar zit. Koerselman beschrijft de belangrijkste verlangens van de mens; geborgenheid, autonomie en competitie. Daarmee wordt het boek is een prachtige collegereis naar de grondbeginselen van identiteit en de zoektocht naar wie wij denken te zijn.
Om eerlijk te zijn, een recensie schrijven over een boek van mijn oude leermeester, dat is geen gemakkelijke opgave. Ik heb veel van Frank Koerselman geleerd, hij heeft mij gevormd als psychiater en nog steeds zie ik zijn invloed op mijn werk (als psychiater). De kennis die hij aan mij geeft (en die ik blijkbaar nuttig vond) gebruik ik iedere dag en leer ik aan aankomende psychiaters. Die disclaimer moet ik maken om deze recensie op waarde te schatten.
De meesten kennen Koerselman waarschijnlijk van zijn energieke tegengeluid op televisie over het vrijwillige levenseinde bij chronische psychiatrische patiënten die lijden. In dit langlopende debat stond Koerselman stil in hoeverre psychiatrische patiënten kunnen beslissen om vrijwillig het leven te laten. Met volhardende energie schopte hij de argumenten omver van de directeur van de kliniek voor vrijwillig levenseinde. Ik vond het geruststellend om hem zo levenslustig te zien. Niet in de minste plaats omdat ouder worden er blijkbaar niet voor zorgt dat je je energie en agressie (in de positieve zin van het woord) verliest.
Koerselman is in die optredens een predikant zonder monotheïstisch geloof die goed heeft nagedacht over wat hij wil zeggen op TV (dat zouden meer mensen moeten doen). Die passie die hij in dat specifieke Tv-debat tentoon spreidde, komt terug in zijn boek. Je voelt dat wat hij schrijft wordt gevormd door zijn decennialange ervaringen met zijn patiënten en zijn ideeën over de mensheid. In het boek voel je het heilige vuur om iets over te willen brengen zonder teveel compromissen te sluiten.
Met die kennis in mijn achterhoofd las ik zijn eerste boek Wie wij zijn. Koerselman beschrijft de huidige tijd, kijkt terug op het verleden (van prehistorie tot jaren 70) en beschrijft hoe er toen over bepaalde thema’s als seks, verlangens, geborgenheid en autonomie werd gedacht.
Wie zijn we dan?
Om dat te beantwoorden haalt Koerselman een van zijn favoriete psychologen aan; Erik Erikson. Volgens Erikson worden we pas wie we zijn als we 8 ontwikkelingsfases hebben doorlopen die onze behoeften kunnen bevredigen. Koerselman reduceert deze fases in 3 basale behoeftes:
1) Behoefte aan geborgenheid, aan veiligheid;
2) Behoefte onafhankelijk te zijn om een territorium te kunnen markeren waar we de baas zijn, kortom autonomie;
en 3) Behoefte aan bewonderd worden, uitblinken en domineren, kortom competitie.
Als we die behoeftes vervullen, kunnen we duidelijker zeggen wie wij zijn. Daarbij is een sociale omgeving belangrijk om te kunnen verbaliseren wie je precies bent. Daar komt je identiteit vandaan. Daar worden je mogelijkheden, je geslacht, je ras, je leeftijd, je beroep, je politieke voorkeuren en je geloof gevormd. Koerselman wijst deze sociale omgeving aan als een van de verklaringen waarom we zijn zoals we zijn. Ook al zijn die verklaringsmodellen niet alles, ze helpen ons om iets rustiger te worden en geven ze houvast om wat we vinden van onszelf te accepteren en hoe we ons daartoe moeten verhouden.
Opvallend is dat Koerselman voortdurend reflecteert op de rol van godsdienst in de maatschappij. Hij neemt de lezer mee naar de misvatting van radicaliserende jongeren of het anti-EU sentiment. Zou het kunnen zijn dat ‘verdraagzaamheid een luxe is voor mensen die zeker van zichzelf kunnen zijn? Wie wordt onderdrukt en voelt dat hij niet tegen andere is opgewassen, zal niet snel verdraagzaam worden’.
Autonomie
Van de drie basisbehoeftes komt Koerselman regelmatig terug op het verlangen van de mens naar autonomie. Hij plaatst de heiligverklaring van individuele autonomie in de westerse wereld in perspectief door te veronderstellen dat volledige autonomie ook negatieve gevolgen heeft, net zoals een orthodox geloof ernstige beperkingen oplegt aan individuen om een saamhorigheidsgevoel te veronderstellen. Bovendien is lang niet ieder mens geschikt om autonoom de wijde wereld in te trekken.
Koerselman vraagt zich af of het terecht is dat autonomie een soort basaal recht in onze samenleving is geworden. We moeten volgens onze liberale tradities vrij en autonoom zijn. En in dit geval is deze autonomiedrift een potentiele oorzaak van de individuele samenleving; ‘ik bemoei me met mezelf, en wat de ander doet, maakt me eigenlijk niet veel uit, als die maar vrij is’. Daarmee veroorzaak je ook een soort wantrouwen onder elkaar, je vertrouwt erop dat de ander je vertrouwt maar vertrouwt die andere niet.
Dit lijdt er toe dat autonomie over ons eigen lichaam een belangrijke waarde wordt en we onszelf zo van het leven mogen beroven. Moet het streven naar autonomie zover gaan dat de dood de ultieme ‘vrijheid’ moet zijn? Of is dat een manier om te leren omgaan met de angst die wij allemaal gemeen hebben, namelijk de angst voor de dood?
En dus?
Concluderend is het boek een bijzonder overzicht van hoe we zijn en zouden willen zijn. Koerselman geeft zijn unieke kijk op ons als mensen en plaatst de huidige individualisatiebehoefte in perspectief. Het boek spreekt de lezer niet toe, maar blijft beschouwend en algemeen. Tijdens het lezen hoopte ik soms dat Koerselman adviezen zou geven hoe we dan zouden moeten leven en hoe we kunnen worden wie we zijn. Maar daartoe laat Koerselman zich niet verleiden. En dat is misschien maar goed ook.
Het boek laat me daarom met vragen zitten. Het verlangen naar zingeving is voor mij misschien wel het meest prangende. Koerselman geeft daar aan het einde wel een handreiking aan zijn lezers. Hij motiveert om in het leven de zingeving op te zoeken, niet in de laatste plaats omdat zingeving misschien wel het belangrijkste is dat we hebben. En daar kom ik weer terug bij alle lessen die ik van Koerselman heb geleerd. Zijn belangrijkste les? Misschien wel het hebben van een bepaald soort nederigheid. Het gaat er uiteindelijk niet zo heel erg om wie je bent, maar meer in hoeverre je kan relativeren over je eigen bestaan en je eigen verlangens. Als je die met een korreltje zout neemt, dan wordt het leven vanzelf wat draaglijker.