Introductie
Nu er voor de tweede week op een rij meer mensen zijn overleden dan verwacht, en de maatregelen en mondkapjes ons letterlijk om de oren vliegen, is dat een moment om eens terug te blikken naar wat we ‘geleerd’ hebben van de eerste, ‘acute’ fase van COVID-19. De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) concludeert in het sectorrapport ‘GGZ tijdens de coronacrisis’ overigens dat de GGZ tot op heden goed, flexibel en krachtig is omgegaan met het coronavirus. In deze rapportage zet de IGJ uiteen ‘welke lessen er zijn geleerd ter voorbereiding op een tweede uitbraak van het virus’1.
Van veel aspecten van de pandemie ondervinden we invloed op de geestelijke gezondheid, als stress rondom een al dan niet positieve test, de (verscherpte) maatregelen gericht op het verminderen van de verspreiding, de economische gevolgen, en meer.In de ‘acute’ fase werden vooral ‘voorspellingen’ gedaan over de potentiële impact van COVID-19 op de geestelijke gezondheid van de bevolking. Inmiddels zijn er aardig wat op data gebaseerde observationele studies verschenen.
Zo bleek uit een longitudinale cohortstudie in een steekproef uit de algemene bevolking van het Verenigd Koninkrijk een negatieve impact van corona op het mentaal welzijn. Eind april 2020 was de geestelijke gezondheid verslechterd in vergelijking met trends voor COVID-19. De verslechtering was relatief het grootst bij vrouwen, jongeren en mensen met niet schoolgaande kinderen2. Uit een landelijke cohortstudie in Zuid-Korea bleek het hebben van een psychiatrische diagnose niet geassocieerd met een verhoogde kans op een positieve SARS-CoV-2 test. (Lancet Psychiatry, september 2020). Wel hadden patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening een iets hoger risico op ernstige klinische uitkomsten van COVID-19 dan patiënten zonder psychiatrische voorgeschiedenis3. Noemenswaardig in deze is ook het recent online verschenen onderzoek (World Psychiatry Online First, 7 oktober 2020) waaruit het verhoogde risico op COVID-19 infectie en mortaliteit bij patiënten met een recent (in het afgelopen jaar) gediagnosticeerde psychiatrische stoornis naar voren komt. Na analyse van een landelijke database in de Verenigde Staten tot eind juli 2020, met elektronische patiëntendossiers van 61 miljoen volwassen patiënten, bleek het mortaliteitspercentage bij patiënten met zowel een recent gediagnosticeerde psychiatrische aandoening als een COVID-19 infectie 8.5%, versus 4.7% onder COVID-19 patiënten zonder psychiatrische stoornis (p<0.001). Ook het percentage ziekenhuisopnames bleek hoger in de groep met psychiatrische aandoeningen (27.4% versus 18.6% in de groep COVID-19 patiënten zonder psychiatrische stoornis, p<0.001)4.
In dit artikel bekijken we specifiek de invloed van de pandemie op patiënten met een eetstoornis tijdens de eerste golf. Dit is door Termorshuizen e.a. onderzocht en gepubliceerd in het artikel getiteld: Early impact of COVID-19 on individuals with self-reported eating disorders: A survey of 1,000 individuals in the United States and the Netherlands.
Waarom dit onderzoek?
Termorshuizen e.a. vroegen zich af wat de (vroege) impact is van COVID-19 op patiënten met een eetstoornis. Naast het in kaart brengen van de impact heeft het onderzoek als doel om therapiebehoeften van deze doelgroep in de huidige tijd te omschrijven, zodat hulpverleners zich waar mogelijk hier aan kunnen aanpassen. Deze ‘best practice’ voor clinici en behandelaren is bedoeld voor de huidige pandemie, maar kan ook van nut zijn ten tijde van eventuele toekomstige catastrofale gebeurtenissen die de directe zorg zouden kunnen belemmeren, zo stellen de auteurs.
Hoe werd dit onderzocht?
Via reeds lopende studies en social media (in Nederland bijvoorbeeld ook via het online platform Proud2Bme en het Nederlands Eetstoornis Register) werd een grote steekproef geworven, met deelnemers uit de Verenigde Staten (N=511) en Nederland (N=510). De respondenten rapporteerden zelf een eetstoornis te hebben, en ook hun ziektestatus betreft zelfrapportage. Zij vulden online een enquête in, met zowel kwantitatieve metingen als kwalitatieve vragen, over de impact van COVID-19 op hun algemeen welzijn, op situationele omstandigheden (als virus exposure en niveau van de lockdown), op de symptomen van hun eetstoornis als ook op de behandeling daarvan.
Wat zijn de belangrijkste resultaten?
De resultaten lieten sterke, maar ook uiteenlopende effecten zien op de symptomen van de eetstoornissen, en op het ziektegedrag. Deze effecten hingen consistent samen met het type eetstoornis. Deelnemers met anorexia nervosa (in de Verenigde Staten 62% van de steekproef, in Nederland 69%) rapporteerden een toename van restrictief eten en een toegenomen angst of zij in staat zouden zijn eten te vinden volgens hun eetlijst. Individuen met boulimia nervosa en een eetbuistoornis (in de Verenigde Staten 30% van de steekproef, in Nederland 15%) rapporteerden een toename in hun eetbui episodes en hun drang tot eetbuien. Ten opzichte van 2019 merkten respondenten in het algemeen een duidelijke toename van angst op, en zij meldden zich meer zorgen te maken over de impact van COVID-19 op hun geestelijk dan op hun fysieke gezondheid. Hoewel de deelnemers de transitie naar online behandeling waardeerden, stelden zij de beperkingen hiervan aan de orde. Participanten met een voorgeschiedenis van een (langdurige) eetstoornis maakten zich zorgen over terugval in hun eetstoornis door de COVID-19 omstandigheden. Om bemoedigend af te sluiten; de respondenten merkten ook positieve effecten op. Zij ervaarden meer motivatie voor herstel van hun eetstoornis, meer tijd voor zelfzorg en een toegenomen sociale steun door meer verbinding met familie.
Wat betekent dit voor de klinische praktijk?
Het besproken artikel laat zien dat COVID-19 is geassocieerd met een toename van angst en specifieke stoornis gerelateerde veranderingen bij patiënten met eetstoornissen. Voor gezondheidszorgprofessionals is het belangrijk hier aandacht voor te hebben. Deelnemers gaven aan dat zij zich meer zorgen maken om hun geestelijk welzijn dan om hun fysieke gesteldheid. Hun grootste therapiebehoefte bleek meer structuur, face-to-face behandeling en iemand om tegen te praten (alleen NL), ondersteuning bij maaltijden en begeleiding met betrekking tot hun voeding (alleen de VS). De resultaten van dit onderzoek onderbouwen bijvoorbeeld de keuze een patiënt toch fysiek uit te nodigen voor een behandelcontact. Bovendien laat het artikel zien dat het goed is genuanceerd te blijven denken over de impact van COVID-19 op patiënten met een eetstoornis: er zijn negatieve, maar ook positieve effecten zichtbaar. Het onderzoek van Termorshuizen e.a. beperkt zich tot de doelgroep met een eetstoornis, maar de resultaten en daaruit volgende overwegingen voor de behandelpraktijk zijn zeker breder toepasbaar. In de komende spannende tijd, voor ons allen, maar zeker voor de populatie met een psychiatrische stoornis, is het zeer belangrijk resultaten uit dergelijke op data gebaseerde onderzoeken ten tijde van de eerste coronagolf mee te nemen in ons dagelijks werk.
Besproken artikel:
Early impact of COVID-19 on individuals with self-reported eating disorders: A survey of ⁓1,000 individuals in the United States and the Netherlands. Termorshuizen JD, Watson HJ, Thornton LM, Borg S, Flatt RE, MacDermod CM, Harper LE, Van Furth EF Peat CM, Bulik CM, Int J Eat Disord. 2020;1–11. https://doi.org/10.1002/eat.23353
Referenties:
1. https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2020/09/18/toezicht-ggz-tijdens-de-coronacrisis
2. https://www.thelancet.com/journals/lanpsy/article/PIIS2215-0366
3. https://www.thelancet.com/journals/lanpsy/article/PIIS2215-0366
4. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.1002/wps.20806