Depressie en dementie.
Twee ziektebeelden die op zichzelf voor erg veel ongemak kunnen zorgen, maar stel je eens voor dat je ze alle twee hebt. Dementie treft 24 miljoen mensen wereldwijd en de verwachtingen zijn dat dit er over 30 jaar zelfs 4 keer zo veel zijn. Hoewel dementie vooral bekend staat om de cognitieve problemen die er bij optreden, komen depressieve klachten ook met regelmaat voor. Het ontstaan van nieuwe depressieve klachten bij ouderen gaat ook gepaard met een verhoogde kans op cognitieve achteruitgang en dementie. De twee zouden ook een aantal gemeenschappelijke risicofactoren hebben zoals vasculaire ziekte en HPA-as dysfunctie.
Prevalentie (per subtype)
Maar hoe vaak komt DpD (depressie bij dementie) net voor? En zijn er verschillen in prevalentie tussen de verschillende soorten dementie? Op deze en nog andere vragen probeerden Asmer et al (1)een antwoord te formuleren in het Journal of Clinical Psychiatry. Ze maakten gebruik van 55 studies met maar liefst 13172 patiënten in hun meta-analyse en vonden een algemene prevalentie van 15.9%. Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat er extreem veel heterogeniteit was in deze analyse.
Als men vervolgens keek naar de prevalentie per subtype bleek dementie meest prevalent bij vasculaire dementie (24.7%) en minder bij Lewy Body (21.5%) en Alzheimer dementie (14.8%). De hoge prevalentie bij mensen met vasculaire dementie kan worden verklaard aan het verband tussen cerebrovasculaire ziekte en grotere kans op het ontwikkelen van depressie. De clinicus zou dus zeker bij mensen met vasculaire dementie de stemming nauwgezet moeten opvolgen. Het verschil in prevalentie tussen de subgroepen verklaart een stuk van de heterogeniteit in de oorspronkelijke analyse maar ook binnen de subgroepen is de heterogeniteit substantieel. Dit kan deels verklaard worden door verschillen in prevalentie ten gevolge van de diagnostische criteria die in de studies gebruikt werden. Zo vonden studies die gebruik maakten van DSM-criteria voor depressie prevalentiecijfers van rond de 15% terwijl studies die depressie vaststelden gebaseerd op de National Institute of Mental Health provisional criteria for depression in Alzheimer’s disease (NIMH-dAD) bij 35% van de mensen met dementie ook depressie vaststelden. Dat is niet zo vreemd: de NIMH-dAD criteria werden afgeleid van de DSM, waarbij er echter maar 3 depressieve symptomen aanwezig moeten zijn (ipv 5 in DSM) ergens in een periode van 2 weken (ipv elk van deze symptomen het grootste deel van de 2 weken).
Mensen met milde geheugenproblemen leken vaker last te hebben van depressie (22.1%) dan mensen met wat verder gevorderde klachten (11.6%). De depressie-criteria zijn wellicht ook betrouwbaarder bij mensen met milde geheugenproblemen aangezien zij zich meestal nog beter bewust zijn van de aanwezige klachten.
Deze meta-analyse toont aan dat mensen met dementie een sterk verhoogde kans hebben op depressie vergeleken met mensen zonder dementie (1.8%). De auteurs waarschuwen voor het feit dat depressie vaak zelf gepaard gaat met cognitieve achteruitgang en pleiten er voor dat de depressie goed wordt behandeld alvorens een diagnose van dementie wordt gesteld. Screenen op DpD wordt warm aanbevolen. Hoewel richtlijnen niet-farmacologische en ondersteunende maatregelen aanbevelen, kunnen antidepressiva worden gebruikt als de eerste stap zonder succes blijft. De evidentie daarvoor is tot op heden echter wel beperkt (2).
Referenties
- Asmer MS, Kirkham J, Newton H, Ismail Z, Elbayoumi H, Leung RH, et al. Meta-Analysis of the Prevalence of Major Depressive Disorder Among Older Adults With Dementia. J Clin Psychiatry [Internet]. 2018 Jul 31;79(5). Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/30085437
- Nelson JC, Devanand DP. A systematic review and meta-analysis of placebo-controlled antidepressant studies in people with depression and dementia. J Am Geriatr Soc [Internet]. 2011 Apr;59(4):577–85. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21453380