Waarom dit onderzoek?
Wereldwijd wordt er, met name door adolescenten, te weinig bewogen. Er zijn dan ook al jarenlang initiatieven gaande om beweging te stimuleren. Er zijn echter ook adolescenten die juist een ongezonde, dwangmatige relatie ontwikkelen met bewegen en sport. Dwangmatig bewegen wordt gedefinieerd als obsessieve cognities rond beweging én dwangmatige handelingen, gedreven door vermijding van het (gevoel van) ongemak wanneer er niet wordt bewogen. Het is een vaak voorkomend symptoom van een eetstoornis bij jongeren en wordt gezien als een (vroege) stap in de richting van andere pathologische methoden om het gewicht te beheersen. Dwangmatig bewegen is dus geregeld al vroeg in het ziekteproces aanwezig. Vroege onderkenning van een eetstoornis gevolgd door snelle toeleiding naar passende zorg is belangrijk om het herstelproces op gang te brengen1,2.
Onderzoek naar geassocieerde motivationele factoren van dwangmatig bewegen, zoals de rol van de zelfdeterminatie theoriea, is tot nu toe beperkt. Het doel van de studie die we hier bespreken, van Bratland en anderen3, is om dwangmatig bewegen bij jonge adolescenten te beschrijven, en de invloed van factoren die ermee geassocieerd worden en/of het dwangmatige bewegen zouden kunnen verklaren, te onderzoeken.
a – De zelfdeterminatie theorie is een theorie over de menselijke motivatie die veronderstelt dat bevrediging van de drie behoeften autonomie, competentie en verbondenheid, leidt tot optimaal functioneren en welbevinden. Typen van motivatie, zoals intrinsieke en extrinsieke motivatie, hangen hiermee samen.
Onderzoeksvraag
Wat is de impact van de factoren sekse, mate van fysieke activiteit, bewegingsgewoontes, regulatie van motivatie, dieet en Health Related Quality of Life (HRQol) op dwangmatige beweging?
Hoe werd dit onderzocht?
Onderzoekers maakten gebruik van cross-sectionele data van de follow-up studie Active and Healthy Kids in Telemark uit Noorwegen. Deelnemers waren adolescenten van 13-14 jaar (eerste klas middelbare school) van vijftien deelnemende scholen in het schooljaar 2017-2018. Adolescenten werden geëxcludeerd bij afwezigheid op de dag van dataverzameling, een taalbarrière, of een ziekte of blessure die invloed zou kunnen hebben op de fysieke testen. 572 adolescenten werden uiteindelijk geïncludeerd. De mate van fysieke activiteit werd gemeten met een triaxiale accelerometer gedurende vier opeenvolgende dagen. Deze meter werd op de heup gedragen. Alleen tijdens het slapen en wateractiviteiten als zwemmen werd niet gemeten. Daarnaast werden vragenlijsten afgenomen: over bewegingsgewoontes, de Compulsive Exercise Test (CET), de Behavioural Regulation of Exercise Questionnaire (BREQ-2) en de HRQoL (KIDSCREEN-27). Er werd gevraagd naar gewichtsregulatie (aantal pogingen om aan te komen in gewicht of gewicht te verliezen in de afgelopen 12 maanden) en adolescenten werden gemeten en gewogen. Ook vond er een fysieke fitnesstest (10-min intermittent running field measurement Andersen test) plaats. Er werd met name gekeken of er een relatie kon worden gevonden tussen dwangmatig bewegen (CET ≥ 15 = klinische score) en sekse, de mate van fysieke activiteit, bewegingsgewoontes, regulatie van motivatie, dieet en Health Related Quality of Life (HRQol).
Belangrijkste resultaten
De scores voor dwangmatig bewegen (klinische CET-score) waren hoger bij jongens dan bij meisjes, al waren de verschillen klein en de power laag (klinische CET-scores bij 26 van de 262 jongens en 16 van de 268 meisjes, effect size (ES) 0.06). Jongens scoorden gemiddeld 0.7 punten hoger (p < 0.05). De klinische relevantie hiervan is echter beperkt, gezien de CET-score is opgebouwd uit 24 items met een 6-punts Likert schaal. Dit verschil kan worden veroorzaakt doordat jongens over het algemeen meer sporten, en sporten ook vaker gebruiken als methode om hun gewicht te reguleren4. Echter, op de CET-subschaal gewichtsregulatie werd geen sekseverschil gevonden.
7 % van de adolescenten had een hogere score dan de afkapwaarde van de CET-score en 4 % werd qua beweging als obsessief geclassificeerd. Verschillen tussen adolescenten met en zonder klinische CET-scores waren meestal klein tot matig, behalve wat betreft intrinsieke motivatie tot beweging.
Adolescenten met een klinische CET-score hadden een hogere body mass index (BMI, p < 0.01, ES 0.42), deden meer pogingen om gewicht te verliezen in het afgelopen jaar (p < 0.001, ES 0.24), maakten frequenter gebruik van tools om hun beweging te monitoren (p < 0.001, ES 0.15), van bewegen in fitnesscentra (p < 0.05, ES 0.10) en lieten een lagere fysieke fitheid (p < 0.05, ES 0.05) zien dan adolescenten met een niet-klinische CET-score. Dit zou kunnen impliceren dat dwangmatig bewegen geassocieerd is met maladaptieve gedachten over beweging en dieet. Wellicht zijn adolescenten die voor hun eigen gezondheid beter een iets lager BMI zouden moeten hebben en wat fitter zouden moeten worden, meer geneigd tot dwangmatig bewegen. 39 % van de variantie in de CET-score werd verklaard door een combinatie van factoren, zoals sekse (man), gebruik van de triaxiale accelerometer, intrinsieke motivatie en het aantal pogingen om gewicht te verliezen in het laatste jaar.
Implicaties voor de praktijk
De onderzoekers concluderen dat dwangmatig bewegen bij jonge adolescenten wordt voorspeld door sekse (man), (intrinsieke) motivatie tot beweging, gebruik van tools om beweging te monitoren, bewegingsgewoonten en pogingen tot gewichtsverlies. De effect sizes zijn echter niet groot. Daarnaast wordt dwangmatig bewegen niet door de mate van fysieke activiteit bepaald. Dit komt overeen met eerdere bevindingen in klinische populaties waarin beweging, als symptoom van een eetstoornis, meer gelinkt is aan dwangmatigheid dan aan een excessieve hoeveelheid beweging. Anders gezegd: adolescenten met klinische CET-scores zijn gepreoccupeerd met beweging en gewichtsverlies, en ervaren zowel een interne als externe hoge druk om te bewegen. Het ontbreekt in deze groep echter aan daadwerkelijk adaptief en gezond bewegingsgedrag.
Dwangmatig bewegen kan tot bij 38 – 80 % van de patiënten met anorexia nervosa voorkomen5. Gezien er in het 2010 verschenen NEMESIS onderzoek bleek dat 1,4 % van de adolescenten te maken heeft gehad met een eetstoornis, wordt de prevalentie van eetstoornissen in het huidige cohort laag geschat. Gegevens over de aanwezigheid van eetproblemen ontbreken echter in de studie en conclusies over de relatie tussen dwangmatig bewegen en eventuele eetproblematiek zijn daarom lastig te trekken.
De resultaten impliceren dat het van belang is om een onderscheid te maken tussen obsessieve cognities en daadwerkelijke fysieke activiteit. In onze klinische praktijk betekent het dat we niet alleen moeten kijken naar de fysieke activiteit van jongeren, maar dat we ook aandacht moeten hebben voor hun (obsessieve) cognities omtrent beweging. Er risico op onderschatting van (obsessieve) cognities, omtrent beweging, bij de groep minder fitte adolescenten met een hoger BMI. Dit maakt extra alertheid bij deze groep belangrijk, om de overgang van (obsessieve) cognities over beweging naar een eetstoornis voor te zijn. Deze kennis is niet alleen nuttig met het oog op vroege herkenning in de psychiatrie, maar ook daarbuiten, voor bijvoorbeeld sportcoaches en gymdocenten.
Referenties
- https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/eetstoornissen/vroege-onderkenning-en-preventie
- https://www.firsteetkit.nl/voor-professionals
- Bratland-Sanda S, Schmidt SK, Reinboth MS, Vrabel KA. Under pressure to exercise: a cross-sectional study of characteristics and predictors of compulsive exercise in early adolescents. J Eat Disord. 2022 Nov 5;10(1):156. doi: 10.1186/s40337-022-00686-8. PMID: 36335366; PMCID: PMC9637290.
- Symons Downs D, Savage JS, DiNallo JM. Self-determined to exercise? Leisure-time exercise behavior, exercise motivation, and exercise dependence in youth. J Phys Act Health. 2013 Feb;10(2):176-84. doi: 10.1123/jpah.10.2.176. PMID: 23407442.
- Dalle GraveR, Calugi S, Marchesini G. Compulsive exercise to control shape or weight in eating disorders: prevalence, associated features, and treatment outcome. Comprehensive Psychiatry. 2008;49:346-52.