Een postpartum depressie is een depressie die in het kraambed ontstaat of binnen drie maanden na de bevalling. Deze vorm van depressie, die bij 7,1% van alle net bevallen moeders voorkomt, is op de lange termijn geassocieerd met stoornissen in de emotieregulatie en gedragsproblemen bij hun kinderen en met verminderde sociale competenties, depressie en ADHD in de adolescentie. Daarnaast zorgt een postpartum depressie natuurlijk voor veel lijden bij de moeder (en vaak ook de vader).
Het doel van deze studie van Nederlandse collega’s in Pediatrics was om te bekijken of het effectief is om op het consultatiebureau voor postpartum depressie te screenen. Een vroegere signalering zou een beter herstel van de moeder geven waardoor er minder effect is op de ontwikkeling van het kind.
Methodologie
Hiervoor werd een prospectieve quasi-experimentele vergelijkingsstudie op consultatiebureaus uitgevoerd. 1843 moeders die het consultatiebureau bij 1, 3 en 6 maanden postpartum bezochten werden met de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS) gescreend op een postpartum depressie. Deze groep werd vergeleken met 1246 vrouwen die tijdens hun reguliere bezoeken niet gescreend werden. Een score van ≥ 13 op de EPDS werd gezien als hoog risico voor de aanwezigheid van een ernstige depressie. Als de consultatiebureauarts vond dat het klinisch beeld bij de score paste werd de moeder doorverwezen naar haar huisarts of naar een psychiater. Bij moeders met een score tussen de 9-12 werd een thuisbezoek door een medewerker van het consultatiebureau aangeboden en indien nodig werden zij alsnog doorverwezen. Als er bij de vrouwen in de controlegroep vanuit de standaard consultatie toch een verdenking was op depressie werden zij ook doorverwezen.
Voor de uitkomsten werd bij alle deelnemende vrouwen bij 3 weken postpartum een baseline meting gedaan. Bij 9 maanden postpartum(T1) werd de depressie subschaal van the Mini International Neuropsychiatric Interview (MINI) afgenomen en bij 12 maanden(T2) werden de Short-Form 12-Item Health Survey (SF-12), de Spielberger State-Trait Anxiety Inventory, de Maternal Self-Efficacy in the Nurturing Role questionnaire en de Ages and Stages Questionnaire–Social Emotional (ASQ-SE) afgenomen. Dit om respectievelijk inzicht te geven in de aan gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven, angstklachten, de kwaliteit van het ouderschap en de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind.
Resultaten
In de interventiegroep waren er na 9 maanden significant minder moeders met een ‘Major’ depressie vergeleken met de controlegroep (0.6% vs 2.5% met OR=0.28). Voor ‘Minor’ en ‘Major’ depressies samen was dat 3.0% vs 8.4% met OR: 0.40. Ook op T2 scoorde de interventiegroep significant beter bij de metingen die betrekking hadden op de moeder. De effecten op de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind waren verwaarloosbaar.
Sociodemografisch was er een significant verschil waarbij moeders in de controle groep vaker in de stad woonde, werkte, primi-gravida waren, borstvoeding gaven en, als belangrijkste, een voorgeschiedenis hadden met depressie (23% vs 17.7%). Hiervoor hebben de auteurs wel correct gecorrigeerd in hun multivariate multilevel analyses.
Conclusie
Concluderend zou op basis van deze studie screening op postpartum depressie bij consultatiebureaus overwogen moeten worden. Enerzijds vanwege het reduceren van postpartum depressies en daarmee gepaard lijden, anderzijds vanwege de bescheiden verbetering in het ouderschap en algehele gezondheid van de moeder na 12 maanden. En dat met een goedkope en laagdrempelige interventie.