Op 5 september 2016 promoveerde Kirsten Catthoor aan de Universiteit Antwerpen met een proefschrift getiteld “The silent sorrow of psychiatric stigma”.
Een stigma is een schandvlek: een uiterlijk kenmerk dat een individu of een groep ongewenste eigenschappen toedicht, en daardoor isoleert van de rest van de maatschappij. Het betekent het verlies van een goede reputatie, een vorm van opspraak of ongeloofwaardigheid. Meestal gebruikt men stigma voor zichtbare kenmerken, zoals geslacht, ras, leeftijd, amputatie en overgewicht. In het geval van psychiatrisch stigma wordt het woord overdrachtelijk gebruikt: “gierige” Hollanders, “domme” Belgen, “gevaarlijke” psychiatrische patiënten. Er is wetenschappelijke evidentie voor psychiatrisch stigma bij een hele reeks van psychiatrische aandoeningen bij volwassenen, en het lijdt geen twijfel dat het ook bij kinderen en adolescenten tot negatieve effecten leidt.
Klinische praktijk
De basis voor het onderzoek in haar thesis lag in de klinische praktijk. Dagelijks worstelen patiënten met hun zelfbeeld, met hoe ze zich naar de buitenwereld moeten profileren en hoe hun psychische kwetsbaarheid de toekomst bepaalt. Ook hun familieleden, en paradoxaal genoeg ook hulpverleners, lijden mee. 4 onderzoeksdomeinen werden afgebakend. Psychiatrisch stigma bij personen met een persoonlijkheidsproblematiek wordt in de literatuur stiefmoederlijk behandeld. Er is tot dusver nooit kwantitatief onderzoek naar verricht, noch waren er theoretische modellen beschikbaar die inzicht verschaffen in die specifieke aard van psychiatrisch stigma. Er werd daarom onderzoek gedaan bij 2 grote groepen patiënten met persoonlijkheidsproblemen: adolescenten en volwassenen. Stigma bij familieleden van personen met een psychotische stoornis werd in Vlaanderen nooit onderzocht, hoewel daar internationaal veel aandacht voor is. Een grote groep ouders en partners van patiënten met een psychose werd over associatief stigma bevraagd. En tenslotte ook associatief stigma bij assistenten. Hoewel er voorzichtige aanwijzingen waren voor substantieel stigma bij hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen en bij psychiaters in het bijzonder, bleven assistenten onderbelicht in deze.
Dat psychiatrisch stigma bestaat, is in deze thesis opnieuw overduidelijk vastgesteld, bij alle onderzochte groepen mensen met een psychische kwetsbaarheid, of bij personen aan hen gekoppeld. Zo werd pijnlijk duidelijk dat adolescenten met een persoonlijkheidsstoornis meer psychiatrisch stigma ervaren dan jongeren met ernstige, refractaire, niet-persoonlijkheidsgebonden pathologie. Jongeren met een borderline persoonlijkheidsstoornis vormen de meest kwetsbare groep voor meer stigma. Bij volwassenen met een persoonlijkheidsstoornis kon geen verhoogd psychiatrisch stigma worden vastgesteld, wellicht als gevolg van een selectiebias in de onderzoekgroep.
Associatief stigma
Daarnaast bleek dat associatief stigma in Vlaanderen ontstellend hoog is. De belangrijkste bevindingen zijn dat 86% van de ondervraagde familieleden zich minstens 1 keer gestigmatiseerd heeft gevoeld. Een overgrote meerderheid van de respondenten (63.3%) voelde zich af en toe verdrietig en depressief omwille van de problemen met zijn of haar familielid. “Agressieve uitbarstingen van de patiënt tegenover inwonende familieleden” werd als predictieve factor voor hoger associatief stigma weerhouden. Associatief stigma bij assistenten in opleiding psychiatrie wordt zwaar onderschat wordt, en er dient veel meer aandacht besteed te worden aan dit destructief fenomeen. Meer dan driekwart van alle respondenten gaf aan meer dan eens denigrerende opmerkingen over het beroep gekregen te hebben. 65% kreeg opmerkingen over de incompetentie van psychiaters, die geen echte dokters zouden zijn, 66.3% werd niet ernstig genomen door collega’s omwille van de aard van de specialisatie. Ongeveer de helft kreeg aan de universiteit ontmoedigende boodschappen over de keuze van hun beroep door professoren. Assistenten psychiatrie die langer in opleiding waren, vertoonden significant hoger stigma dan eerste- en tweedejaars. Slechts een fractie van alle assistenten psychiatrie herinnerde zich dat stigma een onderwerp was tijdens de studie geneeskunde of tijdens specifieke opleidingsmomenten psychiatrie.
Beschouwing
De aard van dat psychiatrisch stigma blijft ondanks alle wetenschappelijke evidentie echter redelijk onduidelijk. Het ontwikkelen van een betere health literacy, het meer werken rond health management in plaats van disease management, het benadrukken van de herstelvisie en het dynamische medische model, kunnen een stap in de goede richting betekenen om psychiatrisch stigma te verminderen.
Voor meer informatie: [email protected] of website