Computer says no: de geest en hersenen als software en hardware?

“All models are wrong, but some are useful” – George Box, 1976

 

Er bestaat een lange geschiedenis van metaforen over de hersenen of de geest, die veelal werden gebaseerd op revolutionaire technische ontwikkelingen. Zo hadden de Grieken met de vier humores een metafoor van lichaam en geest gebaseerd op hydrauliek, voortkomend uit hun ontwikkelingen in watertechnologie. Met de ontdekking van zowel de telefoon als neuronen kwam een metafoor van het brein als telefoon of telegraaf. Later werden camera en film werden gebruikt als metafoor voor het geheugen. Maar de meest dominante en invloedrijke metafoor is die van het brein als een computer. Termen als “bedrading”, “harde schijf”, software en hardware worden vaak gebruikt om de organisatie en functies van de hersenen uit te leggen.

 

Deze metafoor beïnvloedt het denken over onze geest en hersenen sterk, zo ook in de geneeskunde. Problemen die aan de geest worden toegeschreven, worden nogal eens uitgelegd als problemen in de software van de hersenen. Met de hardware, het brein dus, zou niets mis zijn; deze functioneert “zoals verwacht”. Deze uitleg hoor je regelmatig over psychiatrische stoornissen of bijvoorbeeld over functionele neurologische stoornissen. Dit onderscheid heeft veel weg van de dichotomie tussen  “organisch en functioneel”, dat aan het einde van de negentiende eeuw werd gemaakt en mede heeft geleid tot het splitsen van neurologie en psychiatrie (3). Een psychische stoornis zou volgens deze redenatie “autonoom”, of onafhankelijk van hersendysfunctie kunnen optreden. Maar wat klopt er van deze aanname als je deze onder de loep neemt? Daarover schreef Harriet Fagerberg een lezenswaardig artikel (2).

 

Stoornissen als bugs in de software van de hersenen

Allereerst formuleert Fagerberg een werkhypothese over wat een stoornis is. Zij gaat ervan uit dat er sprake is van een stoornis als een onderdeel in een organisme niet datgene doet dat bijdraagt aan de fitness van dit organisme en waar het genotype dat codeert voor deze functie oorspronkelijk voor is geselecteerd. Simpel gezegd: het onderdeel “doet niet waarvoor het is geselecteerd” in de evolutie; het hart pompt niet voldoende, de nieren produceren onvoldoende urine, etc.

 

Een psychische stoornis zou volgens de auteur autonoom psychisch zijn als deze voortkomt uit een “normaal”, niet-dysfunctioneel brein. Er wordt daarbij verondersteld dat mentale functies ook onderhevig zijn aan natuurlijke selectie en dus ook gestoord kunnen zijn, waardoor van een stoornis in een hersenfunctie geen sprake hoeft te zijn.

 

Maar wanneer is er sprake van een dysfunctie van een onderdeel? Hiervoor moet volgens Fagerberg worden voldaan aan de volgende aannames: 1. Een dysfunctie ontstaat vanuit het onderdeel en 2. de functie is de natuurlijke functie van het onderdeel. De afwezigheid van pompfunctie ontstaat vanuit het hart (aanname 1), waarvan de pompfunctie de natuurlijke (geselecteerde) functie is (aanname 2). Als je onderscheid wil kunnen maken tussen geest en brein, zou aan een derde aanname moeten worden voldaan, namelijk: het onderdeel dat dysfunctioneert is een functie van de geest en niet van het brein (aanname 3).

 

Deze aannames gelden in het geval van software en hardware. Softwareprocessen ontstaan niet door “selectieprocessen” op hardwareniveau, maar staan er geheel los van. Software wordt in een geabstraheerde vorm (een codetaal) geschreven en gaat vooraf aan veranderingen in de hardware. Het software-ontwerp is volledig onafhankelijk van de veranderingen in de elektrische circuits van de hardware. Hardware en software zijn dus functioneel te onderscheiden. Hetgeen waarvoor de hardware ontwikkeld is (of “geselecteerd” is), is om de software accuraat en voorspelbaar te kunnen draaien in de breedste zin van het woord; dat is zijn “functionele etiologie”. Welke functies de software beoogt is daarin niet relevant; deze “kent” de hardware niet.

 

Gelden deze aannames ook voor hersenen en geest? Om de derde aanname stand te laten houden, moeten geest en hersenen dus net als hardware en software functioneel te onderscheiden zijn. Deze aanname, samen met de eerdere aanname in deze tekst dat mentale onderdelen onderhevig zijn aan natuurlijke selectie zonder dat deze een product zijn van de hersenen, vindt Fagerberg problematisch. We weten immers dat natuurlijke selectie plaatsvindt op (epi)genetisch niveau. Er is geen enkele manier in natuurlijke selectie om aan de “software” van ons brein te sleutelen zonder dat je sleutelt aan genen. Op het niveau van de geest wordt niet voorafgaand een (“geabstraheerde”) code geschreven worden voor een functie, voordat er fysieke veranderingen plaatsvinden. Er wordt volgens haar dus niet voldaan aan de derde aanname. Autonome psychische stoornissen zijn daardoor een onmogelijkheid en de metafoor van psychische stoornissen als problemen in de software houdt daarmee geen stand.

 

Problemen in de analyse van Fagerberg

Het evolutionaire perspectief dat Fagerberg neemt als beginpunt voor haar redenatie over psychische stoornissen is niet waterdicht. Het veronderstellen van functies heeft een normatief concept, het gaat erover wat een orgaan zou moeten doen terwijl natuurlijke selectie een “blind” proces is. Voor veel psychische functies is het onduidelijk welke “geselecteerde functie” ze hebben en dus ook wanneer ze disfunctioneren. Fagerberg werpt tegen dat haar redenatie met name gaat over het functionele onderscheid tussen hersenen en geest en dat dit onafhankelijk geldt van welke definitie je hanteert voor een stoornis.

 

Daarnaast gaat de analyse voorbij aan functies die binnen het individu verworven zijn, zoals lezen of schrijven. Lezen en schrijven zijn geen natuurlijk geselecteerde functies van de mens, gezien we dit pas betrekkelijk recent doen. Dit zou dus een “software-functie” kunnen zijn. Fagerberg werpt hierop tegen dat deze verworven functies voortkomen uit neuroplastische adaptatieprocessen en dit dus niet een vooraf ontworpen (abstracte) code is die de functie fysiek in gang zet; of deze functies voortkomen uit genetische of “neurale” selectie maakt volgens haar niet uit.

 

Voorbij het dichotome denken

Met de metafoor van psychiatrische stoornissen als softwarebugs ontdoen we psychische stoornissen in ons denken van (neuro)biologische determinanten die bij elke stoornis relevant zijn, ook de “functionele” stoornissen. Ook wordt hiermee de deur open gezet naar antipsychiatrische standpunten, zoals dat psychiatrische stoornissen “niet echt” zijn, omdat het fysisch geen discreet aantoonbare entiteiten zijn. Onszelf losmaken van de dichotome blik op hersenen en geest als hardware en software is een belangrijke stap om te denken over andere metaforen die de veelzijdigheid van de hersenen beter kunnen vatten. Geen van deze metaforen zal waar zijn, maar hopelijk wel nuttiger.

 

Referenties:

1. Gomez-Marin A. Commentary: Metaphors We Live By. Front Comput Sci [Internet]. 29 juni 2022 [geciteerd 13 juli 2024];4. Beschikbaar op: https://www.frontiersin.org/journals/computer-science/articles/10.3389/fcomp.2022.890531/full

2. Fagerberg H. Why Mental Disorders are not Like Software Bugs. Philos Sci. 2022;89(4):661-82. Beschikbaar op: https://doi.org/10.1017/psa.2022.7.

3. Kendler KS. The dappled nature of causes of psychiatric illness: replacing the organic–functional/hardware–software dichotomy with empirically based pluralism. Mol Psychiatry. april 2012;17(4):377-88. Beschikbaar op https://www.nature.com/articles/mp2011182.

Geschreven door:

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Ontvang maandelijks een update over de nieuwste artikelen van De jonge psychiater

Gerelateerde artikelen
Robotgirl
Psychiatrie en filosofie

Rare handen

Opmerking
Opmerking
Hoe zou je deze pagina willen beoordelen?
Heb je een opbouwende opmerking?
Volgende
Laat je e-mailadres achter als we contact met je mogen opnemen over je feedback
Terug
Inzenden
Bedankt voor het achterlaten van je opmerking!